Wat betekent cosa in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord cosa in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van cosa in Spaans.

Het woord cosa in Spaans betekent ding, voorwerp, ding, iets, snufje, figuur, dinges, dinges, stuk, troep, zooi, aspect, object, ding, voorwerp, dingetje, prulletje, ding, dingen, spullen, opzicht, punt, klein ding, dichtnaaien, naaien, kleren maken, stikken, naaien, naaiwerk, naaien, hechten, in elkaar passend, gruwel, iets, zeer klein, iets, allesbehalve, hoe gaat het?, hoe gaat het ermee?, hoe is het? hoe gaat het met je?, hoe is het met je?, van het één komt het ander, zekerheid, zaak van belang, onbelangrijke kwestie, geen grap, een serieuze aangelegenheid, iets anders, nog iets anders, nog iets, van alles, wat ... ook, iets, alles geloven, weinig te zeggen hebben, niets bijzonders vinden, anders, alles behalve, wat dan ook, afgedane zaak, tweedehands voorwerp, andere koek, goed punt, goede kant, wat dan ook, ruilen voor, noodzaak, dwang. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord cosa

ding, voorwerp

nombre femenino

No estoy seguro de qué es esta cosa.

ding

nombre femenino

Dime una cosa: ¿tú me amas?

iets

nombre femenino

Él nunca hizo una sola cosa para ayudarme.

snufje

figuur

(objeto) (persoon)

dinges

(informeel)

dinges

(informeel)

stuk

(kleding)

Había todo tipo de cosas tiradas por el desordenado cuarto.

troep, zooi

A ver si puedes quitar esa cosa de la puerta del coche.

aspect

El único aspecto de la vida citadina que Bob odiaba era el ruido.

object, ding, voorwerp

Hay varios objetos tirados en el suelo.

dingetje, prulletje

(ES) (informeel)

ding

(ES) (informeel)

dingen, spullen

(coloquial)

Hay algunos chismes más en ese cuarto.

opzicht, punt

De algún modo coincido contigo.

klein ding

Las pequeñas cosas de la vida son importantes; tómense tiempo para detenerse y oler las flores.

dichtnaaien

verbo transitivo

Tengo que coser este roto de mis pantalones.

naaien

verbo transitivo

Tim está cosiendo unas cortinas para la ventana del salón.

kleren maken

Ella misma cose todos los vestidos que usan sus hijas.

stikken

Glenn le cosió el dobladillo a los pantalones.

naaien, naaiwerk

A Marilyn le encanta la costura.

naaien

(afición)

En invierno, a Daphne le gusta sentarse y hacer costura cerca de la chimenea.

hechten

(persona)

El cirujano terminó la operación y le puso puntos al paciente.

in elkaar passend

Las mesas anidadas pueden guardarse en un espacio muy pequeño.

gruwel

(figuurlijk)

iets

Buscamos algo para comer.

zeer klein

iets

Algo me está molestando.

allesbehalve

locución adverbial

Su nueva novela es cualquier cosa menos aburrida.

hoe gaat het?, hoe gaat het ermee?, hoe is het? hoe gaat het met je?, hoe is het met je?

(coloquial) (informeel)

van het één komt het ander

expresión

Claro, empezaron a hablar de política, y una cosa lleva a la otra, terminaron discutiendo a los gritos.

zekerheid

(coloquial)

zaak van belang

No puedo jugar ahora; tengo cosas importantes que hacer.

onbelangrijke kwestie

Roger dijo que no era religioso, y que para él eso era una cosa sin importancia.

geen grap

(informeel)

No es chiste agarrarse los dedos con la puerta del auto.

een serieuze aangelegenheid

Resbalarse en el hielo no es un asunto de risa: te podrías romper el cuello.

iets anders

Pedro quería gambas para cenar, pero tuvo que conformarse con otra cosa.

nog iets anders, nog iets

¿Te traigo algo más de la tienda?
ⓘEsta oración no es una traducción de la original. Wil je dat ik nog iets anders meeneem uit de winkel?

van alles

Podría suceder cualquier cosa.
er kan nog van alles gebeuren

wat ... ook

Podemos hacer lo que sea que desees.
ⓘEsta oración no es una traducción de la original. We kunne doen wat je ook vraagt.

iets

locución nominal femenina

alles geloven

locución verbal (figuurlijk)

¡Es tan ingenua! Cree cualquier cosa.

weinig te zeggen hebben

La maestra no dijo mucho sobre el incidente.
Zijn leraar had weinig te zeggen over het incident.

niets bijzonders vinden

La nueva exposición de ese artista no me pareció gran cosa: me pareció trillada.

anders

locución adverbial

Mientras que la mayoría fuimos al cine, John y Amy hicieron otra cosa y se fueron a un bar.

alles behalve

Haré cualquier cosa excepto limpiar ventanas.

wat dan ook

afgedane zaak

(informeel)

El sobrepeso dejó de ser un problema cuando se entusiasmó con los deportes.

tweedehands voorwerp

Mandy ahorró mucho dinero en cosas para su bebé gracias a las cosas usadas de su familia.

andere koek

(ES, coloquial) (informeel, fig.)

¡Su coche nuevo es otro rollo! Está increíble.

goed punt, goede kant

Uno de los puntos a favor de Hugh es su generosidad.

wat dan ook

Haré lo que sea necesario para demostrar que te amo.

ruilen voor

locución verbal

La cafetería ha cambiado sus tazas plásticas por unas de papel reciclable.

noodzaak, dwang

Karen fue a la tienda a comprar algunas cosas que necesitaba.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van cosa in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Verwante woorden van cosa

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.