Wat betekent out of stock in Engels?

Wat is de betekenis van het woord out of stock in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van out of stock in Engels.

Het woord out of stock in Engels betekent buiten, naar buiten, weg, weg, uit, zichtbaar, uit, weg van, niet hebben, uit, buiten, uit, uitgeput, afgelast, van de baan, uit, uit de mode, versleten, uitgesleten, afgesleten, ernaast, kan niet meedoen, afwezig, bewusteloos, over, gedaan, vertrekkend, out, niet beschikbaar, uit, tot het einde, uiteen, naar buiten, naar buiten, afwezig, uitbreken, verschijnen, uit, van, luidop, helemaal, sterk, uit-, weg-, uit, sluiten, uit, buiten, uit, uitweg, tekort hebben, tekort komen, uitkomen als homo, zich uiten als homo, uitkomen als, zich uiten als, outside, out, out, out, cut back, lay out, eat (someone) out, extinguish, put out, odd man out, locked out, shut out, lock out, shut out, out of it, outside of it, out of that, day out, eat out, inauguration, proven, worn out, exhausted, exhausted, Look out! Watch out! Be careful! Careful!, Look out! Watch out! Be careful! Careful!, stretch out, discover, resolve, cry out, cut, go out, line, stripe, streak, time out, train, go out for dinner, go out, go outside, go out, go out, go out, sailing out, omit, fish out, fish, put the flag out, put the flags out, read aloud, read out loud, rinse out, wash out, unemployed, show, show, overlook, kiss, uitvoeren, uitbeelden, zich misdragen, mee uit vragen, op hetzelfde neerkomen, het gemiddelde berekenen, zich terugtrekken, , iemand laten zitten, uit het vliegtuig springen, d.m.v. subsidie redden, uit de brand helpen, leeghozen, ergens tussenuit knijpen, bevestigen, gelijk geven, brullen, brallen, belten, verduisteren, blinderen, verduisteren, flauwvallen, buiten houden, blokkeren, schetsen, , vergeten, uitblazen, eruit flappen, zich terugtrekken, zich uitbreiden, zich ontwikkelen, uitbreken, jeugdpuistjes krijgen, acne krijgen, huiduitslag krijgen, krijgen, uitademen, uitademen, naar boven brengen, naar boven halen, uitbrengen, uitgeven, uitbranden, opbranden, opbranden, opkopen, opkopen, overnemen, kamperen, bivakkeren, uitvoeren, verrichten, vervullen, ontplooien, opbouwen, betrappen, bekijken, sterven, doodgaan. overlijden, uitchecken, ervan afzien, zich ontspannen, schoonmaken, opruimen, leegmaken, uitruimen, leegruimen, opruimen, iets/iemand uitkleden, uitmesten, ervandoor gaan, vertrekken, uitverkoop houden, opheffen, beëindigen, iemand buitensluiten, uitsluiten, tevoorschijn komen uit, naar buiten komen, uit de kast komen, verschijnen, uitkomen, verschijnen, uitkomen, uitlekken, uitkomen, afgaan van, afgetrokken worden van, komen van, achter elkaar produceren, doorstrepen, intensief, zonder reserve, , eetfestijn, klapband, eruit flappen, naar buiten stormen, wegstormen, het koude zweet uitbreken, beginnen te zweten, uitbraak, ontsnapping, doorbraak-, uitbarsting, losbarsting, uitbraak, uitgebrand, afgebrand, overwerkt, overspannen, buy-out, uitgedaagd worden, afhalen, kassa, kassa, uitchecken, uitchecktijd, er vantussenuit muizen, op grote schaal produceren, blut maken, uitmesten, aftroggelen. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord out of stock

buiten, naar buiten

adverb (to the outside)

I'm just going out to the garage.

weg

adverb (away: from home, etc.)

He's gone out for a walk.

weg

adjective (absent) (afwezig)

I'm afraid the doctor is out.

uit

adjective (not switched on) (van een apparaat)

The lights are out.

zichtbaar

adjective (visible)

The sun's out.

uit, weg van

preposition (movement away from)

She walked out of the house.

niet hebben

adjective (lacking)

We're out of sugar.

uit

preposition (movement from inside to outside) (einde van de zin, bv. de deur uit)

She walked out the door.

buiten, uit

adjective (beyond limits) (buiten bereik)

Your pills should be out of the reach of children.

uitgeput

adjective (slang (exhausted)

I'm out for the count!

afgelast, van de baan

adjective (beyond consideration)

The trip to the beach is out, but we still have time for some shopping.

uit, uit de mode

adjective (slang (not fashionable) (enkel gezegde)

Baggy jeans are out this year.

versleten, uitgesleten, afgesleten

adjective (informal (threadbare, worn through)

All the knees of his jeans were out.

ernaast

adjective (informal (inaccurate) (enkel gezegde)

Your calculations are out by about a hundred pounds.

kan niet meedoen

adjective (informal (unable to participate)

Maureen's out because of her bad leg.

afwezig

adjective (not at work)

I'm afraid the manager is out at the moment.

bewusteloos

adjective (informal (unconscious)

He was out for a full five minutes after the accident.

over, gedaan

adjective (UK (ended) (enkel gezegde)

Before we knew it, the game was out.

vertrekkend

adjective (outbound)

The out train stops on the far platform.

out

adjective (golf: of the first nine holes) (golf: de eerste negen holes)

He played very well on the out holes.

niet beschikbaar

adjective (unavailable)

You can't talk to him. He's out.

uit

adjective (informal (published) (enkel gezegde)

Her new novel is out.

tot het einde

adverb (to the finish)

Please hear me out, at least.

uiteen

adverb (outwards) (in verschillende richtingen)

Let's spread out.

naar buiten

adverb (into public awareness)

They put the word out that the Senator was going to resign.

naar buiten

adverb (into society) (uit gevangenschap)

He's been in jail for a year but gets out next week.

afwezig

adverb (not present)

I'm afraid he's gone out for a moment.

uitbreken, verschijnen

adverb (into existence)

A rash broke out on his neck.

uit, van

adverb (from what is available) (uit of van meerdere opties)

Pick out your favourites and I'll buy them for you.

luidop

adverb (aloud) (Belg.)

Please read the text out to the rest of the class.

helemaal, sterk

adverb (thoroughly)

I'm tired out after all that shopping!

uit-, weg-

adverb (obliterating) (met ww: uitkrassen, wegvegen etc.)

They scratched out the old number.

uit, sluiten

adverb (radio: done) (radio of walkietalkie: over en uit)

I'll talk to you again tomorrow. Over and out.

uit, buiten

adverb (sports: out of bounds) (sport: buiten het speelveld)

She hit the ball out.

uit

adverb (baseball, cricket: ending a turn) (honkbal of cricket: uitgetikt)

He was tagged out at first base.

uitweg

noun (figurative, informal (excuse, escape)

We should look for an out in case this plan fails.

tekort hebben, tekort komen

preposition (short by: an amount)

We're out thirty dollars and we've only just started.

uitkomen als homo, zich uiten als homo

transitive verb (slang (reveal as gay) (altijd over zichzelf, in tegenstelling tot de Engelse term)

The famous actor was outed by the tabloids.

uitkomen als, zich uiten als

transitive verb (slang (reveal or expose: as [sth]) (altijd over zichzelf, in tegenstelling tot de Engelse term)

The speaker outed him as the author of the controversial report.

outside

(niet binnen)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

out

(plaatsbepaling: naar buiten)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

out

(naar buiten toe)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

out

(voltooid zijn)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

cut back

(gereduceerd)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

lay out

(na overlijden) (of a corpse)

(phrasal verb, transitive, separable: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning, divisible--for example, "call off" [=cancel], "call the game off," "call off the game.")

eat (someone) out

(iemand: cunnilingus) (vulgar)

extinguish

(vuur doven)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

put out

(doven)

odd man out

(enkel als dim. (buitenstaander)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

locked out

(sleutel vergeten)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

shut out

(uit groep)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

lock out

(niet binnenlaten)

shut out

(uit groep)

out of it, outside of it

(ergens buiten)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

out of that

(uit dat)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

day out

(uitstap)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

eat out

(binnenhuis)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

Vandaag eet ik buiten de deur.

Today I'm eating out.

inauguration

(plechtige opening)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

proven

(zo naar uitzien)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

worn out, exhausted

(uitgeput)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

exhausted

(fig. (uitgeput)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

Look out! Watch out! Be careful! Careful!

(opgepast)

(interjection: Exclamation--for example, "Oh no!" "Wow!")

Look out! Watch out! Be careful! Careful!

(imperatief van opletten)

(interjection: Exclamation--for example, "Oh no!" "Wow!")

stretch out

(zich uitstrekken)

discover

(merken)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

resolve

(zich voornemen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

cry out

(figuurlijk (eisen, roepen om)

Dat schreeuwt om een diepgaand onderzoek!

cut

(uitsnijden)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

go out

(uitgaan voor vermaak)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

line, stripe, streak

(doorhalen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

time out

(pauze)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

train

(oefenen)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

go out for dinner

(op restaurant)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

go out, go outside

(naar buiten gaan)

go out

(b.v. schouwburg, café (op stap gaan)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

go out

(doven) (candle)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

go out

(gericht zijn tot)

(phrasal verb, transitive, inseparable: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning, not divisible--for example,"go with" [=combine nicely]: "Those red shoes don't go with my dress." NOT [S]"Those red shoes don't go my dress with."[/S])

sailing out

(het uitvaren)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

omit

(weglaten)

De leraar heeft een volledig hoofdstuk laten vallen.

fish out

(boven water brengen)

fish

(te weten trachten te komen)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

put the flag out, put the flags out

(de vlag uitsteken)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

read aloud, read out loud

(hardop lezen)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

rinse out, wash out

(uitspoelen)

unemployed

(geen baan hebbend)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

show

(blijken, duidelijk worden)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

show

(tonen, aanwijzen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

overlook

(uitkijken op)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

kiss

(kussen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

uitvoeren, uitbeelden

phrasal verb, transitive, separable (enact or perform)

zich misdragen

phrasal verb, intransitive (US (misbehave)

The children are acting out.

mee uit vragen

phrasal verb, transitive, separable (invite on a date)

He asked her out.

Hij vroeg haar mee uit.

op hetzelfde neerkomen

phrasal verb, intransitive (become level)

het gemiddelde berekenen

(calculate average)

zich terugtrekken

phrasal verb, intransitive (withdraw involvement)

At the last minute, the investors backed out.

(withdraw from)

Sue backed out of helping us paint the house.

iemand laten zitten

phrasal verb, intransitive (informal, figurative (abandon [sth]) (informeel)

We were planning a party, but almost everybody bailed out.

uit het vliegtuig springen

phrasal verb, intransitive (jump from plane)

The pilot bailed out just before his plane hit the trees.

d.m.v. subsidie redden

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (help with money)

The government bailed out many large banks during the recession.

uit de brand helpen

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (rescue) (figuurlijk)

You can't expect your big brother to bail you out whenever you have a problem.

leeghozen

phrasal verb, transitive, separable (boat: empty water) (boot)

The canoe is so full of water, it's about to sink -- time to bail it out!

ergens tussenuit knijpen

phrasal verb, transitive, inseparable (informal, figurative (end involvement) (informeel)

Eric bailed out of the project when the firm didn't pay him.

bevestigen

phrasal verb, transitive, separable (confirm: a fact)

These figures bear out the fact that more children are becoming obese nowadays.

gelijk geven

phrasal verb, transitive, separable (support: [sb]'s assertion)

He said it was a job for younger men, and the statistics bear him out.

brullen, brallen, belten

phrasal verb, transitive, separable (informal (sing loudly)

I like to belt out pop songs when I drive.

verduisteren, blinderen

phrasal verb, transitive, separable (obscure [sth])

During times of war, many civilians have to black out their windows so the enemy won't know where to bomb.

verduisteren

phrasal verb, transitive, separable (city, house: turn off lights)

The entire city had to be blacked out when the air raid siren sounded.

flauwvallen

phrasal verb, intransitive (informal (lose consciousness)

The head injury during the car accident caused him to black out.

buiten houden

phrasal verb, transitive, separable (light: keep out) (licht)

blokkeren

phrasal verb, transitive, separable (figurative (refuse to listen, think) (fig., v. gedachten)

schetsen

phrasal verb, transitive, separable (draw basic shapes)

phrasal verb, transitive, separable (shut out, exclude, block)

Suddenly there was a gust of wind and a dark cloud blotted out the sun.

vergeten

phrasal verb, transitive, separable (figurative (forget)

She tried to blot out the memory of his murder.

uitblazen

phrasal verb, transitive, separable (extinguish)

She blew out the candles on her birthday cake.

eruit flappen

phrasal verb, transitive, separable (say on impulse)

To his mother's horror, he blurted out all the details of her illness.

zich terugtrekken

phrasal verb, intransitive (figurative, informal (withdraw) (figuurlijk)

De burgemeester trok zich terug na het verstrijken van de ambtstermijn.

zich uitbreiden

phrasal verb, intransitive (figurative (business: expand) (bedrijf)

The company is branching out to South East Asia.

zich ontwikkelen

phrasal verb, intransitive (figurative (develop diverse interests)

The business has recently branched out into providing other services.

uitbreken

phrasal verb, intransitive (war, disease, chaos: begin) (oorlog, ziekte)

The restaurant was calm until a thrown bottle caused a fight to break out.

jeugdpuistjes krijgen, acne krijgen

phrasal verb, intransitive (develop spots on skin)

I ate too much sugar and now I'm breaking out. My face broke out right before my date with Steve!

huiduitslag krijgen

phrasal verb, intransitive (rash, etc.: develop on skin)

A rash broke out on Alice's face after she used the lotion.

krijgen

phrasal verb, transitive, inseparable (develop: a rash, spots) (ziekte)

uitademen

phrasal verb, intransitive (exhale)

The doctor asked the patient to breathe out slowly.

uitademen

phrasal verb, transitive, separable (exhale)

Carlos lit a cigarette and breathed the smoke out through his nostrils.

naar boven brengen, naar boven halen

phrasal verb, transitive, separable (elicit)

A squirt of fresh lemon will bring out the flavor of that grilled salmon.

uitbrengen, uitgeven

phrasal verb, transitive, separable (informal (publish, release)

J.K.Rowling brought out her first novel at the age of 31.

uitbranden, opbranden

phrasal verb, intransitive (literal (candle, bulb: be used up)

opbranden

phrasal verb, intransitive (figurative (suffer overexhaustion) (figuurlijk)

opkopen

phrasal verb, transitive, separable (purchase entire stock)

opkopen, overnemen

phrasal verb, transitive, separable (take over ownership of) (bedrijf)

kamperen

phrasal verb, intransitive (stay in tent)

We camped out in the forest.

bivakkeren

phrasal verb, intransitive (figurative (live temporarily) (figuurlijk)

I camped out in the living room so I could watch TV.

uitvoeren, verrichten

phrasal verb, transitive, separable (perform, conduct)

The army sometimes carries out mountain rescues in this area.

vervullen, ontplooien

phrasal verb, transitive, separable (bring to fruition)

The executor of a will carries out the wishes of the deceased.

opbouwen

phrasal verb, transitive, separable (figurative (career, etc.: build up)

She's succeeded in carving out a nice career for herself in marketing.

betrappen

phrasal verb, transitive, separable (UK, informal (discover deceit)

bekijken

phrasal verb, transitive, separable (US, slang (look)

sterven, doodgaan. overlijden

phrasal verb, intransitive (US, slang, euphemism, figurative (die)

uitchecken

phrasal verb, intransitive (hotel: sign out)

At this hotel, you must check out by 11:00 am or pay for another day.

ervan afzien

phrasal verb, intransitive (slang (lose courage)

He was planning to ask her to the dance, but then he chickened out.

zich ontspannen

phrasal verb, intransitive (informal (relax)

I like to chill out in front of the television with a glass of wine and some nibbles. My friend was upset and uptight so I told him to chill out.

schoonmaken, opruimen

phrasal verb, transitive, separable (place: clean)

Jack cleaned out the stables and fed the horses.

leegmaken, uitruimen, leegruimen

phrasal verb, transitive, separable (place: empty)

If you don't clean out the garage soon I won't be able to park my car.

opruimen

phrasal verb, transitive, separable (items: clear)

I cleaned out all the children's old toys and gave them to charity.

iets/iemand uitkleden

phrasal verb, transitive, separable (figurative, slang (take all money)

Their business failed and cleaned them out.

uitmesten

phrasal verb, transitive, separable (empty, remove clutter from) (fig., v. kast)

ervandoor gaan

phrasal verb, intransitive (informal (leave a place)

vertrekken

(slang (leave: a place)

My landlord's given me a week to clear out of my flat.

uitverkoop houden

phrasal verb, intransitive (US (discount stock)

opheffen

phrasal verb, transitive, separable (US (account: terminate) (rekening)

beëindigen

phrasal verb, transitive, separable (sport: bring to end)

iemand buitensluiten, uitsluiten

phrasal verb, transitive, separable (exclude, prevent from entering)

Bill closed the dog out of the room.

tevoorschijn komen uit

phrasal verb, intransitive (emerge)

Come out of the shadows and stand here in the light where I can see you.

naar buiten komen

phrasal verb, intransitive (go outside)

Did you ask your mom if you can come out and play?

uit de kast komen

phrasal verb, intransitive (informal, figurative (announce you are gay)

After college, Luke decided to come out to his parents.

verschijnen, uitkomen

phrasal verb, intransitive (informal (book: be published)

His new novel comes out this autumn.

verschijnen, uitkomen

phrasal verb, intransitive (movie: be released)

In France, new films come out on a Wednesday.

uitlekken

phrasal verb, intransitive (informal (facts, news: be made public)

If news of the affair comes out he will be ruined.

uitkomen

phrasal verb, transitive, inseparable (emerge)

Bears generally come out of hibernation in the Spring.

afgaan van, afgetrokken worden van

phrasal verb, transitive, inseparable (costs: be subtracted)

The cost of that broken lamp is going to come out of your pay check.

komen van

phrasal verb, transitive, inseparable (figurative (result)

Let's hope that something good can come out of this.

achter elkaar produceren

phrasal verb, transitive, separable (produce like machine)

doorstrepen

phrasal verb, transitive, separable (put a line through)

With a pencil you can erase; with a pen you have to cross out your mistakes. Cross out the wrong answers.

intensief, zonder reserve

adverb (totally, to the utmost) (informeel)

Andrew was trying all out to defeat his opponent.

adjective (total, full-scale)

She was so upset she threw an all-out tantrum in the middle of the store.

Nadat hij het slechte nieuws had gehoord draaide hij helemaal door.

eetfestijn

noun (slang (gorging, binge)

My friends and I had a blowout on pizza and ice-cream.

klapband

noun (informal (punctured tire)

I was driving along the road when I had a blowout; I must have run over something.

eruit flappen

transitive verb (say on impulse)

naar buiten stormen

(exit rapidly)

Lucy left the front door open and her labrador bolted out.

wegstormen

verbal expression (exit rapidly)

The spooked horse bolted out of the barn.

het koude zweet uitbreken

verbal expression (perspire, have chills)

Hij was bang. Het koude zweet brak hem uit.

beginnen te zweten

verbal expression (begin to perspire)

uitbraak, ontsnapping

noun (escape from jail)

The breakout at the jail was captured on video.

doorbraak-

adjective (successful) (in samenstellingen)

Her first breakout hit came in 2006.

uitbarsting, losbarsting, uitbraak

noun (disease: outbreak) (ziekte en epidemie)

Authorities have reported a breakout of cholera in the area.

uitgebrand, afgebrand

adjective (gutted by fire)

The burned-out warehouse had to be torn down and rebuilt from scratch.

overwerkt, overspannen

adjective (figurative (person: overworked, exhausted)

I'm totally burned out - I need a vacation badly, or at least a few days off.

buy-out

noun (purchase of a company) (anglicisme)

News of the huge buyout sent stock prices down.

uitgedaagd worden

verbal expression (informal (be challenged: for [sth] said, done)

afhalen

(informal (food: take away)

Everything on the menu is also available to carry out.

kassa

noun (store: payment counter)

I think I left my wallet at the checkout.

kassa

noun (uncountable (online: payment screen)

Go to checkout and enter your credit card information.

uitchecken

noun (uncountable (hotel: vacating room)

Be sure to examine your bill carefully on checkout.

uitchecktijd

noun (uncountable (hotel: vacating time)

Checkout is at 11am.

er vantussenuit muizen

intransitive verb (back out, through fear) (niet meer durven)

He was planning to ask her out, but then he chickened out.

op grote schaal produceren

transitive verb (produce, manufacture)

blut maken

transitive verb (slang (win or take all of [sb]'s money)

The blackjack tables cleaned me out.

uitmesten

verbal expression (clutter: remove from a space) (figuurlijk)

We need to clear all the junk out of the attic.

aftroggelen

verbal expression (informal (swindle money from [sb]) (informeel)

The criminal conned one of his victims out of ten thousand dollars.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van out of stock in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van out of stock

Wat betekent or in Engels?

Wat betekent or else in Engels?

Wat betekent orange in Engels?

Wat betekent other in Engels?

Wat betekent otherwise in Engels?

Wat betekent ouch in Engels?

Wat betekent ought in Engels?

Wat betekent ounce in Engels?

Wat betekent our in Engels?

Wat betekent ours in Engels?

Wat betekent ourselves in Engels?

Wat betekent oust in Engels?

Wat betekent ouster in Engels?